Schrijver, columnist en programmamaker Özcan ‘EUS’ Akyol heeft het voorwoord geschreven voor Op reis door de Algarve met Arthur van Amerongen. Je leest het hier:
Ongeveer tien jaar geleden kwam ik in aanraking met de literatuur van Arthur van Amerongen. Hij woonde toen nog in Paraguay en beschreef het rauwe leven in de tropische hitte, die kennelijk voor veel dorst zorgde, want de drank vloeide rijkelijk op de bladzijden en de drugs waren er goedkoop – ‘een paar euro per gram’.
In die periode stuurde ik hem op Facebook een bericht, niet zozeer omdat ik verlangde naar zijn rock ’n roll-bestaan, maar wel omdat ik dolgraag een schrijver wilde worden en Arthur etaleerde, tussen alle malligheden door, dat hij toch wel een briljante stilist is, iemand die zinnen en alinea’s kan construeren op een manier die in Nederland nog weinig voorkomt.
We begonnen brieven naar elkaar te schrijven. Allebei vertelden we over onze alledaagse avonturen, die weliswaar ver van elkaar af stonden, maar er waren gemene delers: de liefde voor de letteren én de drank. En dan was er ook nog de zucht naar zelfdestructie.
Ik studeerde toen in Zwolle en zocht op andere plekken intellectuele prikkels die me zouden helpen bij mijn ontwikkeling. Dat lukte op verschillende manieren, waarbij er ook een rol voor Arthur was weggelegd, al vraag ik me af of hij zich daar ooit bewust is van geweest. Want hoewel hij goedbedoelde tips gaf: ‘Je moet die en die schofferen… Dat is echt een teef’ en: ‘Die eikel heb ik ooit op de Zeedijk met een naald in zijn arm gezien…’, haalde ik de meeste inspiratie niet uit wat hij schreef maar hoe hij dat deed.
De overdadige inname van alcohol heeft geen invloed gehad op zijn stilistiek: hij uit zich in mooi archaïsch taalgebruik en bezigt soms woorden die om onverklaarbare redenen in onbruik zijn geraakt. Daarbij laat Arthur niet zelden zien dat hij een encyclopedie met een mening is, waarmee ik bedoel dat zijn geheugen en kennis verbluffend zijn, maar dat hij niet schuwt om een draai aan de waarheid te geven zodat alles hem uitkomt.
Want de oplettende lezer zal inmiddels hebben opgemerkt: dit relaas gaat louter over de techniek van de schrijver. Dat klopt wel. Arthur is niet alleen een talentvolle scribent, humoristische man en begenadigd drinker, hij gedraagt zich ook steeds meer als de hofnar van rechts. Dat moet hij uiteraard zelf weten. Maar ik vind het zonde van de literatuur, want in de tijd dat hij Facebook en Twitter volkladdert met boutades over Frans Timmermans, Sylvana Simons en de mannenbroeders van Denk, zou hij ook aan een nieuwe roman kunnen werken, een sleutelboek dat norse mannen van zijn generatie een stem geeft.
In juni 2019 heb ik hem opgezocht in de Algarve. We hadden elkaar al een jaar niet gezien. Ik vroeg hem waarom hij blind achter extremisten aanliep en hij vertelde dat hij een televisieserie met de titel Tena-express wilde maken. Daarna zei ik, nadat ik zijn opgezwollen pens had gezien, dat hij aan zijn gezondheid moest denken en hij bestelde een fles rosé. We hebben toen copieus geluncht en zijn na drie uur en acht flessen rosé uit elkaar gegaan.
Die avond zag ik dat hij op Facebook tientallen muziekvideo’s had gedeeld, af en toe onderbroken door een politieke tirade, met telkens dezelfde conservatieve boodschap.
Waarmee ik wil zeggen: Arthur is een eigenaardige man. Het is goed dat de Volkskrant en HP/De Tijd hem een podium geven, want daarmee bewijzen ze de letteren een grote dienst. De klassieke schelm is bijna uitgestorven. Alle literatuur is tegenwoordig zo braaf, al was het maar omdat schrijvers van mijn generatie kennis uit boeken belangrijker vinden dan levenservaring. In dat kader Voorwoord 7 beschouw ik Arthur als de laatste der Mohikanen. Hij is iemand die écht wat heeft meegemaakt, op verschillende continenten, en daar ook met smaak en observatietalent over kan verhalen. Of het nu zijn jeugd in Gelderland is, de baardmannen in Brussel, of een hoerenhok in Tel Aviv, hij weet er wel het nodige over te vertellen.
En dan is er natuurlijk nog die taal. Iedere liefhebber van literatuur zou zich aan dit boek moeten laven om kennis te maken met een exceptionele beheersing van ons bijzondere taaltje.
Het verklaart onze verbondenheid: we hebben ogenschijnlijk niets gemeen met elkaar, maar beiden lopen we met een kras op onze ziel rond en daar kunnen we alleen uiting aan geven door te lezen, te schrijven en te drinken. Véél drinken.
Özcan Akyol, schrijver/columnist